Een kapsalon aan de rand van de sloot

Jeroen Chabot
1995

Voor Jan van den Langenberg is het kunstenaarsschap volstrekt vanzelfsprekend. Hij pijnigt zich niet met vragen of hij kunstenaar is, wat een kunstenaar moet doen of wat de kunst moet zijn. Zoals zijn kunstenaarsschap vanzelfsprekend is, is ook zijn kunst dat. Zijn werken, zowel de handeling van de kunstenaar als de gepresenteerde werkstukken, zijn voldongen feiten. Het is aan hen voor wie het werken van de kunstenaar niet vanzelfsprekend is, de beschouwer, om te zoeken naar betekenissen en kloppende
interpretaties.

Als een bioloog te velde onderzoekt Jan van den Langenberg sinds jaren de natuur. Langs sloten traceert en observeert hij de trektochten van padden. Tijdens deze observaties stuit hij op slakken. Hij noemt ze koningen der traagheid. Op het leven in de natuur van deze pretentieloze, nauwelijks tot onze verbeelding sprekende diertjes, projecteert hij als het ware de maatschappelijke schijnbewegingen van onze gemeenschap. In de slak, dat weke trage diertje dat zijn huis op zijn rug torst, zou je als in een microkosmos onze wereld kunnen zien: Nederland aan de rand van de sloot, zich traag voorbewegend. Hij wast de dode slakken schoon en zet ze in de was. Was, een natuurproduct, reeds tot instrument voor kunst verheven in de Griekse en Romeinse mythologie (reinheid), is in deze eeuw ingezet door Joseph Beuys. Het ritueel van schoonmaken en vernietigen speelt voor Jan van den Langenberg een belanagijke rol: het is een haast natuurlijk proces. Zonder sentimenten zijn leven en dood in de natuur in één verenigd. De mens heeft rituelen en profeten nodig om de natuurlijkheid van dood en leven te accepteren.

Voor Jan van den Langenberg staat zijn kunst als een paal boven water. De natuur moet onderzocht, de ruimte en de tijd 'moet' bemeten, de werkelijkheid ' moet' in poëzie ontrafeld worden, de mens moet zich de grootheid van zijn bestaan en de kleinheid van zijn pretenties bewust worden. Daartoe verschaft de kunstenaar de methode, de scheppende daad het ritueel, en de natuur de middelen. Omdat de beschouwer geen deelgenoot is van deze vanzelfsprekendheid, kan deze tekst wellicht bemiddelen tussen kunstenaarsschap en geïnteresseerde beschouwer. Dit doet ze door uit de caleidoscopische, dynamische verbeeldingswereld van Jan van den Langenberg, terugkerende thema's naar voren te halen en door een aantal werkstukken/installaties te beschrijven die binnenkort in 's-Hertogenbosch te zien zijn. Dit is dus geen af, compleet betoog dat mikt op een alomvattende beschrijving van werk en omstandigheden, noch een alles verklarende interpretatie van betekenis van werk en kunstenaar. Tenslotte zijn de getoonde werken voor Van den Langenberg betekenisvolle incidenten, naast toevalligheden, in het voortdurend in beweging zijnde kunstenaarsleven.

Betekenissen worden als voorstellen, veronderstellingen op basis van associaties en gesprekken met de kunstenaar gepresenteerd; voor Van den Langenberg belangrijke uitgangspunten of beeldende principes worden niet van een psycho-analytische of cultuur-filosofische context voorzien. Waarom ook? Er was geen theorie voorhanden die hij met zijn werk zou willen illustreren; het werk gaat voor de woorden uit en iedere keer zullen de ingrediënten van het werk op een ander tijdstip op een andere plaats gebruikt de woorden logenstraffen.

Van den Langenberg stapt -letterlijk -mee in de natuurlijke cadans van de trektocht door het leven van de door hem bewonderde diertjes. Hij gebruikt ze als symbolen in de door kunst gesanctioneerde rituelen, om ons ons natuurlijk bestaan bewust te worden. In de kroon van was staan slakken als doornen in de kroon van Christus. In een teer houten bouwsel vinden we, evenwichtig naast en onder elkaar gepresenteerd foto's van de slakken-kroon gedragen door een man, een foto van het binnenste van de slak en van het haar van de man -onpersoonlijk, zonder gezicht, recht van boven gefotografeerd. Dit beeld is tentoongesteld in een kapsalon in Den Bosch. De 'gewonde' (=gedraaide) slakken naast de chaos van haren, zinnelijk door het intieme ervan, erotisch wellicht door het van wassen, verzorgen en knippen. De kapsalon is een vrijhaven voor vrouwen. Een ontmoetingsplaats en een lustoord. Het gaat niet alleen om het genot van de intieme aandacht en tijd voor het eigen lijf, maar ook om de individuele esthetische beslissingen vorm te geven aan de mens die je wil zijn. Met het nieuwe gewassen kapsel geeft men aan zijn of haar identiteit.

Reiniging (en daarmee verbonden vernietiging) is voor Jan van den Langenberg een veelvuldig gebruikt ritueel. Zo heeft hij de belangrijkste kunstcollecties van Nederland 'gereinigd' door de musea 'wit te wassen'.

In een bos zijn aan bomen langwerpige plastic buisjes bevestigd, waarin het waspoeder zit waarmee het useum, dat op een bijgevoegde foto is afgebeeld, gereinigd is. De kunst is door het reinigingsritueel teruggebracht naar de natuur. Motor van alle natuurlijke processen, de drift zowel in voortplanting als in vernietiging, herkent hij in de zinnelijkheid van het ritueel: de uitputting van uiterste concentratie in performances; de stank van het kapottrappen van slakken op een houten kwadraat vol wasmiddel. De erotiek van het reinigingsritueel dat zich voltrekt in de kapsalon wordt voelbaar in de prachtige, weemoedige installatie waarin twee grote foto's van herengulpen tegenover-elkaar staan. Het zijn weemoedige, erlangende gulpen; herenpantalons met geknoopte gulpen; ruimvallend en daardoor vol plooien. Voor iedere foto staat een scherm. Het is een stalen frame waarin op regelmatige afstand van elkaar horizontaal plakband zijn bevestigd, banen waarop in een regelmatig patroon slakken zijn geplakt. De grote herengulpen zijn onbereikbaar, gevangen achter de resten van de koningen der traagheid, ieder scherm een afgestorven gemeenschap. Het is tegelijk een afschermen van het mannelijk element in de kapsalon. Onvervuld verlangen van heren sluimerend in dit lustoord.

Erotiek, natuur, rituelen en de tijdloze gang van leven en dood. Het zijn de universele inhouden van kunst. Iedere kunstenaar en ieder kunstwerk put uit deze domeinen en voegt daar iets aan toe. Bij Jan van den Langenberg gaat dat niet gebukt onder zwaarmoedigheid of vals intellectualisme. Hij weet in zijn werk de zware universele inhouden te paren aan niet voor de hand liggende en niet alledaagse attributen. Het werk torst niet de last van de wereld. De inhouden dringen zich ook niet schreeuwend op de voorgrond. In 'zinthese', de multiple voor deze tentoonstelling is goed te zien hoe Van den Langenberg erotiek (een reproductie van één van de foto's van een gulp), ritueel (het door de kunstenaar gemaakte rechthoekig houten kastje met grote glazen deksel) en natuur (het bij het knippen door de klant 'afgestane' haar) met humor versmelt: het afgestane haar wordt een kleine, keurige herenstrik en vormt zo de 'zinthese' - het woord dat in het glazen deksel in de uitstekende bovenrand is geëtst.

De ingrediënten van deze installaties, de slakken, de was, het haar, zullen ongetwijfeld opnieuw figureren in nieuwe werken van Jan van den Langenberg. Dan zullen ze voor ons ook vanzelfsprekend worden. En natuurlijk blijft Van den Langenberg de padden en slakken volgen; zal hij verslag doen van zijn ritueel afgepaste stappen in de sloot, terwijl hij het leven in het water opschrikt, vertrapt, voortjaagt, tot de immer terugkerende rust weer is neergedaald.

Steeds weer opnieuw zal hij met de door hem gevonden attributen een plaats - gevangen in tijd en ruimte - omvormen tot een laboratorium. Daar worden wij ingewijd, deelgenoot of getuige gemaakt van een mysterie dat ons logisch begrijpen vanzelfsprekend zal ontglippen. Als een kapsalon aan de rand van de sloot.

Rotterdam
Jeroen Chabot


---

Terug naar teksten